FD - persoonlijk - 19 april 2008

Rianne van Dijck

 

Ook op rotsten groeien planten

 

Fotograaf Cuny Janssen reist de wereld over en laat zien: dit zijn de mensen en dit zijn hun landschappen. Zo simpel is het eigenlijk. En dat is ook wat een fotograaf doet: vastleggen wat hij ziet. Van de duizend manieren om vast te leggen wat hij ziet, kiest hij er één. En die keuze, dat is wat het werk van een fotograaf wel of niet bijzonder maakt.

Janssens interesse ligt bij kinderen. Zij is bevangen door hun levenslust, hun intensiteit, hun overlevingsdrang. Ze begint ze te fotograferen vanaf een jaar of drie, voor die tijd is hun blik nog te leeg, zoals we ook kunnen zien in de tentoonstelling 'Baby', op dit moment in het Nederlands Fotomuseum. Die gezichten zijn nog niet ingevuld, bijna uitdrukkingsloos. Janssen stopt bij twaalf, als de adolescentie haar intrede doet. Dan treedt er een soort van bewustzijn op dat de onbevangenheid, waar zij naar op zoek is, doet verdwijnen.

Eerder maakte ze onder andere foto's van kinderen in Macedonië, om te onderzoeken of in de foto's te zien is, dat deze kinderen de sporen dragen van een oorlog. Maar eigenlijk nog meer om te laten zien hoe flexibel kinderen zijn. Het zijn vluchtelingen, die getuige zijn geweest van het gewapende conflict tussen de Macedonische overheid en Albanese opstandelingen. Hoe hard of moeilijk de omstandigheden ook zijn, zij leven ermee. 'Je kiest zelf niet waar je geboren wordt, maar je maakt er gewoon wat van' stelt Janssen. 'Het is ook wat je in de natuur ziet. Ook op rotsen groeien planten, en in de schaduw. Het is die overlevingsdrang, die je ziet in de natuur, die ook bij mensen aanwezig is.'

In de tentoonstelling 'White Thorns & Tomorrow Leaf', nu in de Kunsthal, laat Janssen werk zien dat ze maakte tijdens een reis naar het dorpje Prins Albert in Zuid Afrika. We zien een Zuid-Afrikaans, zwart meisje, dat wat schuchter in de lens kijkt, rood truitje, rood broekje met witte sterren, zittend op een gele metalen bank. En het blanke jongetje, dat in zijn blauwe T-shirt tegen een witte boom leunt. Dit zijn niet de kinderen die het, zeker in materiële zin, het beste getroffen hebben.

Janssen weekt de kinderen los van de omgeving. Ze maakt portretten én ze fotografeert de landschappen. Om die losse elementen vervolgens weer met elkaar te verbinden door de foto's naast elkaar in de tentoonstelling te hangen. Je kijkt ernaar en neemt het onmiddellijk aan: dit is het dorre landschap dat hen omringt. De cactussen, het gesteente, het stof, het licht - dit is de plek waar deze kinderen leven.

Het contrast met de kinderen op het Japanse subtropische eiland Amami Oshima is groot. Die leven met al het water om zich heen, het water in de oceaan, in de lucht en in de sappige blaadjes aan de bomen en planten. De foto's die Janssen hier maakte, hebben veel meer glans dan de Zuid-Afrikaanse foto's. Een meisje eet haar noodles aan een glimmende tafel. Een kind ligt, gewikkeld in een kleurrijke deken, op de grond.

Het bijzondere aan Janssens werk, is de manier waarop zij naar de werkelijkheid kijkt: de bijna vloeiende overgang die je als kijker ervaart tussen de landschappen en portretten. De foto's hebben een intense vanzelfsprekendheid en zijn niet zoet, zoals je dat misschien van kinderportretten zou verwachten. Hoewel de foto's in de Kunsthal wat rommelig zijn opgehangen, neem je als kijker aan, dat mens en natuur in de door de fotograaf gekozen combinatie onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. De een moet het maar gewoon met de ander doen.